Lieve Walter,
Zo af en toe vind ik een schrift waar ik, toen je nog heel jong was, heb geschreven. Lange bladzijden voor verhalen over ons leven van toen. Gisteravond kwam ik zomaar een schriftje tegen van de allereerste ziekenhuisopname en één van de periode van vlak daarvoor. Je bent pakweg anderhalf jaar en de kinderarts weet zich geen raad met je. Van alles en nog wat is onderzocht en ze kunnen niks vinden, alles is goed. Bij het eindgesprek schud de arts meelevend zijn hoofd. “Ik heb niets gevonden waardoor ik zou kunnen uitleggen wat er aan de hand is, en dat betekend dat het in zijn hoofd niet in orde is”. Woorden die ik nog maanden en maanden zou horen doorklinken en waarvan ik wist dat ze mijn leven voorgoed zouden veranderen. Gek genoeg schrijf ik daar al dat ik vermoedens heb van een contactstoornis terwijl ik daar toen nog niet heel veel van afwist. Hoe anders zou het zijn als je nu geboren zou worden, of in ieder geval jaren later, toen had ik zoveel meer kennis en inzicht, zou ik je dan beter begrepen hebben, of was de zalige onwetendheid juist een prima bescherming tegen de enorme impact van je “anders zijn?” Of ben ik juist door jouw bestaan zo vreselijk diep in de materie gedoken omdat ik er veel van wilde weten, wilde begrijpen wat er met je aan de hand is, wie het weet mag het zeggen.
Met de diagnose kwam de rouw, het verlies en de ontkenning. Pas toen ik voor het eerst op het kinderdagcentrum binnenliep begon er iets te dagen. Je zou je dagen doorbrengen tussen andere kinderen met een pakketje. Andere zwijgende, gillende, jammerende kinderen, allemaal met hun eigen problemen en zorgen. Vreemd genoeg vond ik je daar helemaal niet passen, jij was daar in mijn ogen “te goed” voor. Als eerste van alle kinderen van Onder één Dak zou jij het tegendeel gaan bewijzen, dat wist ik zeker. Na drie maanden zat je al op een groep met kinderen met moeilijk verstaanbaar gedrag en had je heel veel intensieve begeleiding. Bam! Met een enorme klap werd ik nog dieper het rouwproces ingeslagen, niet mijn mooie blauwoogje, niet mijn kind, ik wilde het niet geloven, ontkende dat je een ernstige beperking had, het verdriet zocht een uitweg in ontwijken van andere gezonde kinderen, en zo werd ik eenzaam. Gelukkig had ik mijn pennen en schriftjes, ik schreef en schreef nog meer, maar het enorme gemis knaagde een gat in mijn leven.
Lezend door mijn eigen werk ervaar ik het verdriet als een mokerslag, en nog later komt het moment dat je bij Amerpoort gaat wonen, ik loop als een zombie door de dagen, als iemand vraagt hoe het gaat zeg ik “goed” omdat ik bang ben om bij mijn gevoel te komen. Dit weblog is een mooie uitlaatklep, ik schrijf je leven, ik dans met taal, vertel de wereld, jouw verhaal. Een verhaal opgetekend in schriftjes, maar vooral een verhaal wat in mijn hart zit omdat jij daar zit.
Door de jaren heen veranderde er heel veel in je leven, werd je volwassen en zijn je dagen gevuld met vaste activiteiten, zijn er heel veel mensen die voor je zorgen. Maar nooit vergeet ik de begeleidsters van het begin, omdat ze veel meer begrepen dan ik dacht, omdat ze mij hebben opgevangen en getroost toen ik nog in de droom zat van toen, omdat ze me erdoor hielpen toen de zeepbel aan flarden ging, omdat ze mij lieten rouwen, ook als ik boos op ze was werd ik begrepen, ook als ik onredelijk kritisch was lieten ze mij in mijn waarde als moeder, wat een professionaliteit!
En nu ben ikzelf de professional, heb ik begrip voor ouders en verwanten, begrijp ik de pijn van het verlies, de rouw om “het kind uit huis” de zorgen omdat de ouder wordende broer of zus vaardigheden kwijt raakt. Onder de streep heb ik veel kennis opgedaan van en door jouw bestaan, wat kan ik anders zijn dan dankbaar.
Ik hou van je, tot de maan en terug (en dat dan een keer of tien)